Mensen van goede wil

Kijk; een lonkende,fonkelende kerstster

Het was kerstavond in Scheveningen. Er lag een laag oude sneeuw over het land, dat langzaam aan begon te smelten.
Mathilde, een zilver-witte zeemeeuwin zat met talloze vrienden en vriendinnen na te hijgen rondom het monument op de boulevard; hun eigen “hangplek”.
Zij allen waren uitgeput van het samenspelen. Klimmen, duiken, en luidruchtig samen krijsen. Het was een heerlijke dag geweest met een stevige glijbries! Maar van dat eindeloze klimmen, duiken en zweven kreeg je zo’n vreselijke honger. Nergens, in de hele buurt was er iets eetbaars achtergebleven. Mathilde nam met hevig knorrende maag het woord. Zij stelde voor om elders, wellicht richting stad iets eetbaars te gaan zoeken. De anderen voelden er niets voor; “ te moe” zeiden ze. Daarop besloot Mathilde alleen te gaan. Zij inspecteerde haar fraaie vleugels en steeg recht omhoog vanuit de blubberige sneeuwtroep. “Tot morgen,” krijste ze nog en vertrok ijlings
. De achterblijvenden keken haar bewonderend na…
. “Die meid heeft lef!” zuchtte een van hen.
Intussen bespeurde Mathilde ginds, boven de stad een twinkelende ster, die laag uit de hemel hing te schitteren; zelfs een beetje lonkend, vond ze.” Die richting neem ik”, besloot ze opgetogen. Zo’n ster zie je immer niet elke nacht en bovendien hing deze ster ook nog eens boven de stad…. in een stad wonen veel mensen en daardoor is er altijd wat eten te vinden!
Zij volgde, niet al te hoog , de eindeloos, natglimmende straat waarin de tramrails feilloos de weg wezen naar de binnenstad! Toch wel fijn dat deze nu zichtbaar waren tussen de resterende plakken vuile sneeuw. Mathilde’s rammelende maag werd hoorbaar . Er viel nog steeds geen mens op straat te ontdekken, laat staan iets eetbaars! Ha, daar beneden schoven twee gedaanten door de glimmende,grijze troep die op de stoepen lag…Zij liepen ook in de richting van de fonkelende ster . Enne… zag ze het goed? In hun handen klemden zij elk een puntzak, gevuld met patat! En die geur… Om gek van te worden. Mathilde besloot nog wat lager te vliegen en om dan maar van die prikkelende frietjeslucht een beetje te kunnen genieten…Ginds lonkte de stralende ster die haar op dit idee gebracht had de hongerige meeuwin .Wie weet was daar nog meer voedsel te vinden!

Jozef mopperde aan een stuk in zichzelf, maar ook tegen Maria die hem trachtte bij te houden. Verdomme, die eindeloos lange,saaie stadse straten in deze gore stad! Wat had hij een hekel aan die grauwe stenenmassa met hoge,maar verlichte ramen, waar achter gezelligheid woonde! En hij liep hier maar te dolen; geen werk, nauwelijks wat geld om te makken! Was hij hiervoor naar de stad getrokken? Had hij hiervoor met pijn in zijn hart het plattelands-dorp verlaten, in de hoop op wat geregeld werk? Verloren voelde hij zich hier en zo was het ook met Maria, zijn zwangere vriendin. Met weemoed dacht hij aan de krakerige vrieswinters van ginds, waar hij als boerenknecht vaak buiten moest werken, maar gezond was het daar wel. Tot er plotseling geen werk meer was; de oude boer hield er mee op. En dan nu dat nutteloos zwerven op hier “Ik ben zo moe”, zuchtte Maria naast hem.” Waar gaan we heen?Is het nog ver,Jozef? En ik heb ook zo’n honger!” Jozef bood haar trouwhartig aan; “zullen we dan maar een patatje kopen?,” grabbelend naar wat kleingeld in zijn versleten broekzak. Zij knikte dankbaar…

Mathilde, de zeemeeuwin, hield hen nauwkeurig in de gaten. Goud-gele frietjes, mmmm..Zij dook, mispoes. Die mensen konden toch wel een of twee of drie frietjees missen? Weer dook zij en probeerde het nog eens… tevergeefs.. Die lekkere lucht maakte haar bijna waanzinnig! Bij de vijfde poging schreeuwde Jozef keihard:”rot op” tegen de wegvluchtende Mathilde en maaide met zijn armen. Zijn driftige stem klonk rauw van boosheid…

Maria schrok van die agressieve uitval van Jozef. Haar hart bonsde ervan en zelfs het kind in haar buik leek te schrikken. Zou iemand zijn harde, boze geschreeuw hebben gehoord? Naarstig keek zij om zich heen. Nee, niemand, gelukkig maar…

Ja, toch! Jopie had hem gezien! Nee, niet gehoord, want hij was doof, maar wel gezien, weliswaar door een waas, want Jopie had teveel gedronken. Hij kwam uit het lawaaierig cafe met beslagen ramen de stoep opwaggelen met alweer een kurkdroge zandkorreltjes-keel. Hij had nog bij de kastelein gezeurd; “nog een borreltje maar,eentje, desnoods een biertje.” Maar hij was met zachte hand uit de kroeg verwijderd…
Toen zag hij tot zijn verwondering door het waas voor zijn ogen heen een woest- maaiende man die heel boos schreeuwde.Iets van ’’rot op’’. Dat was toch niet voor hem bedoeld; hij had toch niets gedaan?’ Ernaast stond een rond vrouw-mens; zo mooi , zo lief en ze keek een beetje verdrietig.Hij liep op haar toe en begon hij stamelend tegen haar te praten. De vrouw, bezorgd om hem, pakte zijn hand en zei bij zijn hakkelende vraag om een borrel “Die heb ik niet voor je, maar eet gerust mee uit mijn zak patat”. Hij, Jopie, hoorde het niet; dat merkte Maria al snel en hartelijk hield zij de goudbruine frietjes voor zijn neus . ‘’Eet maar lekker met mij mee’’.
Toen Jozef zag hoe vriendelijk en gul zij voor die dronkaard was , draaide hij ook bij.. Hij schaamde zich voor Maria die altijd maar aardig bleef voor hem en voor iedereen, zoals ook nu weer, dat gedoe met die aangeschoten vent. Zo sloten ze vriendschap en in vredige stemming bereikten ze de plaats die de stralende ster hen gewezen had

.Vanuit de spits toelopende boogramen van de indrukwekkende kathedraal vielen buidels warm licht omlaag en deze vrolijkten het plein feestelijk op.Gouden cijfers op de hoge torenklok gaven aan dat het tien voor twaalf was; de nachtmis zou bijna beginnen..

Daar zag Jozef een bank staan “Zullen wij daar maar gaan zitten?” stelde hij voor. “Ja, fijn , mijn voeten zijn zo moe” stemde Maria maar wat graag toe
Met z’n drieen zaten ze even later te smullen. Jopie begon, na zijn laatste frietje, te zingen van:”de herdertjes lagen bij nachte…”, terwijl er twee dikke tranen in zijn ogen glansden. Janus viel bij:” zij zaten bij nacht op een plein”. Maria viel in met glasheldere stem:”zij hielden vol trouwe de wach-hach-hach-te” en Janus vervolgde:”weer heb ik geen biertjes geteld!”

Daar kwam Mathilde de zeemeeuwin aanvliegen, bleef hangen boven het uitbundige drietal en dacht bij zichzelf; ‘’dit is een nieuwe kans, ik zie wat verloren frietjes aan bij hun voeten liggen! Die zijn voor mij!’’
Met haar spierwitte vleugels gespreid gleed zij met een sierlijke boog naar beneden. “Verrek” zei Jopie, “Ik zie de kerstengel zelvers, zeg engel, kom erbij”. “Ook een frietje”?, bood Jozef gul aan en hield zijn puntzak voor de snavel van Mathilde. Dat was echt goed van hem, want hij hield eigenlijk niet van meeuwen. De zee-meeuwin aanvaardde de frietjes dankbaar en ging voldaan door haar gevulde maag, zelfs op Jozef s’natte schouder zitten.Het was een vredig tafereel,maar ook een uitbundig gezelschap daar op de bank tegenover de ingang van de kerk; Jozef met Mathilde op zijn stoere schouder, Maria blij nu en Jopie in staat van gelukzaligheid: vier vrienden!

De warm- ingepakte, vrome kerkgangers zagen en hoorden het zingende viertal eerder glimlachend dan meewarig aan…Een niet alledaags,maar roerend tafereel

Plotseling klonken er twaalf feestelijke slagen over de stad en de lawaaierige kerstklokken overstemden de galmende vrienden .Het kerkvolk binnen zong ook eendrachtig van vrede op aarde voor iedereen.
Zo was het binnen en buiten de kerk feest !
Pal boven het plein keek de kerstster tevreden omlaag en met haar stralen streelde ze deze mensen van goede wil !